Onderwijs

Hans Olthof

De auteur is onderwijsredacteur voor verschillende media.

Meer informatie: hans@idnk.nl

35 jaar OU: still going strong?

De Open Universiteit bestaat deze maand 35 jaar. In die periode heeft ze zich getransformeerd van een afstandsuniversiteit voor hoger tweedekansonderwijs naar een online universiteit voor een leven lang ontwikkelen die flexibel onderwijs en innovatief onderwijsonderzoek biedt. Kan de OU daarmee de toekomst trotseren?

Het was een zonnige, maar winderige woensdag toen koningin Beatrix op 26 september 1984 in Heerlen arriveerde om de Open Universiteit (OU) officieel te openen. Careless Whisper van George Michel stond op 1 in de top-40, het kabinet-Lubbers I had twee jaar ervoor het historische Wassenaarakkoord gesloten waarmee de ergste economische crisis achter de rug leek en Nederland durfde weer optimistisch en vol vertrouwen naar de toekomst te kijken. Geen wonder dus dat de opening van de OU feestelijk gevierd werd als belangrijk markeringspunt op het gebied van onderwijsemancipatie. Eindelijk - na Engeland (1969) en Duitsland (1974) - kende ook Nederland (en Vlaanderen) vanaf nu een open hoger onderwijsinstelling voor tweedekansonderwijs waar iedereen welkom was die een academische graad wilde halen.

Onstuimige groei

Tweedekansonderwijs was het ideaal. De OU moest mensen die in hun jeugd geen kans hadden gekregen om te gaan studeren, de mogelijkheid bieden om dit alsnog te doen. De bedoeling was ook dat volwassenen de kans kregen een tweede weg, een alternatieve route in het hoger onderwijs te volgen. Dat de OU daarmee in een behoefte voorzag, blijkt onder andere uit de instroomgegevens. Al in het eerste jaar schreven zich meer dan 10.000 studenten in voor één of meer OU-cursussen, waarvan bijna de helft (42 procent) ouder was dan 35 jaar. Het hoogtepunt wat studentenaantallen betreft bereikte de OU in 1993 toen zich bijna 40.000 studenten voor een cursus inschreven. Het succes kende echter ook een keerzijde; voor veel studenten was de OU hun eerste kennismaking met wetenschappelijk onderwijs. Een studie die dikwijls gecombineerd moest worden met een baan en gezin. En doordat het schriftelijke studiemateriaal self instructed was, werd de studie voor veel studenten een zwaar en soms eenzaam avontuur. Een groot aantal van hen hield die opgave niet vol en stroomde voortijdig uit zonder diploma of getuigschrift. De academische output van de OU was daardoor in vergelijk met andere universiteiten gering.


Modulair systeem

Omdat het volgen van een complete academische studie dikwijls een (te) hoge belasting bleek, kozen veel studenten ervoor om niet alle cursussen te volgen die via een modulair systeem ‘gestapeld’ konden worden tot een complete academische opleiding en hielden het bij enkele cursussen. Andere OU-studenten hadden al hoger onderwijs gevolgd en wilden zich bijscholen met één of meer cursussen. Dat leverde de OU in sommige academische kringen de weinig vleiende bijnaam ‘cursusfabriek’ op. Voor een aantal mensen was die ‘Heerlense instelling’ namelijk geen échte universiteit, ook al omdat de onderzoekstaak van de OU in vergelijk met andere universiteiten anders van opzet was. Waar die andere universiteiten de wettelijke opdracht hebben fundamenteel disciplinair onderzoek te verrichten, kende de OU in die periode een beperkte onderzoekstaak die zich voornamelijk richtte op onderwijskundig en onderwijstechnologisch gebied. Ook de overheidsfinanciering, de organisatie en de taakstelling van medewerkers voor wetenschappelijk onderzoek was anders geregeld.


Politieke tegenwind

Halverwege de jaren negentig, ruim tien jaar na de opening, belandde de OU ongewild in een politieke discussie over het bestaansrecht van tweedekansonderwijs. Het idee dat in een rechtvaardige samenleving een ieder recht heeft op een tweede kans op (hoger) onderwijs was in die tijd aan politieke slijtage onderhevig. Bovendien was het door de komst van het stelsel van studiefinanciering en de verdergaande flexibilisering van het onderwijs(aanbod) aan instellingen voor initieel onderwijs voor meer mensen gemakkelijker om te studeren. De politiek roerde zich; was het niet veel efficiënter om de studiefinanciering uit te breiden zodat studenten tot hun 35-ste konden studeren in plaats van een aparte instelling voor ‘afstandsonderwijs’ te financieren? Weliswaar was er nog steeds politiek draagvlak voor de gedachte dat iedereen die aanleg en ambitie heeft de kans moet krijgen zo hoog mogelijk in het onderwijsstelsel te eindigen, maar het ‘emancipatiedenken’ en het ‘tweedekansdenken’ had politiek duidelijk aan kracht en impact ingeboet.