Onderzoeksnieuws

Deze rubriek wordt verzorgd door Ron Pat-El

GOEDKOPE INTERVENTIE STIMULEERT GEVOEL ‘ERBIJ TE HOREN’

Veel middelbare scholieren, zeker in de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs, worstelen met het gevoel ‘erbij te willen horen’ op school. Dat uit zich vaak op een wijze die imposter syndrome wordt genoemd; het gevoel dat mensen kunnen hebben wanneer ze denken dat ze eigenlijk niet zo goed zijn als de buitenwereld denkt. Vooral tieners maken zich druk hoe anderen, volwassenen én leeftijdsgenoten, over hen denken. Onderzoekers aan de Stanford Universiteit en Universiteit van Californië vonden dat deze ‘erbij horen’-worsteling een belangrijkere factor in de schoolloopbaan is dan vaak wordt aangenomen, en ontdekten dat een tamelijk eenvoudige interventie het tij kan doen keren.
De onderzoekers merken op dat de schoolcultuur, met name in Verenigde Staten, hoog inzet op prestatiegerichtheid. Een van de gevolgen daarvan is onderlinge competitie over prestaties die de affectieve band tussen leerlingen onderling, maar ook tussen docenten en leerlingen, in het gedrang brengen. En juist deze affectieve band wordt vaak in verband gebracht met schoolmotivatie, spijbelgedrag en schoolwelbevinden.
Om de nadelige gevolgen van het gevoel er niet bij te horen tegen te gaan, ontwikkelden de onderzoekers een interventie die door deelnemende scholen aangeboden werden aan hun leerlingen. Ruim 1.300 leerlingen ontvingen de interventie. Zij werden willekeurig verdeeld over een controlegroep en een interventiegroep. In beide groepen kregen de leerlingen in de dertig minuten durende interventie dezelfde hoeveelheid schrijf- en leeswerk voorgeschoteld. De interventiegroep kreeg teksten te lezen met citaten van oud-brugklassers die benadrukten dat twijfels over het erbij horen en imposter gevoelens heel normaal zijn bij de start van de middelbare school, maar ook weer snel voorbij gaan. De verwachting was dat leerlingen door deze citaten leerden dat angst over het er niet bij horen bij veel medescholieren leeft en normaal is. De leerlingen die de interventie kregen, werden vervolgens gevraagd een reactie te schrijven aan de oud-leerlingen waarin ze hun eigen verhalen en belevingen delen. De controlegroep kreeg neutrale citaten van oud-brugklassers te lezen die wel over school gingen, maar niet over het gevoel ‘erbij te horen’.
De interventie had aanzienlijke impact. In het gehele schooldistrict nam bij de interventiegroep het aantal onvoldoendes af met 18 procent. Spijbelen en afwezigheid namen af met 12 procent en het aantal incidenten waarvoor disciplinaire maatregelen genomen moest worden, daalde met maar liefst 34 procent. Dankzij de interventie waren er ruim vijfhonderd minder incidenten gedurende het schooljaar. De leerlingen gaven tevens aan een betere band met medeleerlingen en docenten te ervaren, beoordeelden het leerklimaat als minder vijandig, voelden minder prestatiedruk en waren meer gemotiveerd om goed te leren.
Veel van de verbeterde leerprestaties lijken voort te komen uit de groep die deze het meest nodig heeft; door meer feitelijke en gevoelsmatige betrokkenheid bij de school ervoeren deze leerlingen een fijner leerklimaat. De interventie is met dertig minuten erg kort en kostte bijna niets. De onderzoekers schatten dat de interventie de school nog geen twee dollar per leerling heeft gekost. Gegeven de grote impact bepleiten de onderzoekers verdere inzet van deze interventie.

- Borman, G. D., Rozek, C. S., Pyne, J., & Hanselman, P. (2019). Reappraising academic and social adversity improves middle school students’ academic achievement, behavior, and well-being. Proceedings of the National Academy of Sciences, 116(33), 16286-16291.


OUDERS BELANGRIJK VOOR SCHOOLSE AMBITIES LEERLINGEN

Het is weinig controversieel te stellen dat ambitie de basis vormt van de schoolloopbaan en uiteindelijk het carrièrepad. Onderzoek toont vaak aan dat dat ambitieuze, gemotiveerde leerlingen hogere onderwijsaspiraties hebben en beter presteren dan kinderen die minder ambitieus zijn. Maar onderzoek toont eveneens aan dat betere schoolprestaties ook optreden als de óuders die onderwijsaspiraties hebben en niet hun kinderen. Deze uitkomsten hebben geleid tot een tweespalt tussen onderzoekers. Een populaire theorie luidt dat ouders hun ambities overdragen op hun kinderen - of zelfs invullen - en dat die kinderen vervolgens gedreven zijn om deze ambities waar te maken. Een andere populaire theorie gaat ervan uit dat initiële schoolervaringen de uiteindelijke ambities vormen, bijvoorbeeld wanneer een leerling goede resultaten haalt en daardoor meer waarde in school en opleiding ziet.

Onderzoekers uit Zagreb wilden deze twee theorieën tegen elkaar toetsen. Hiertoe vonden zij ruim achthonderd leerlingen uit 23 scholen in Zagreb bereid om aan hun onderzoek mee te doen. In Kroatië zitten leerlingen tot hun vijftiende jaar op de basisschool voordat zij doorstromen naar een vierjarige middelbare schoolopleiding. Tijdens het onderzoek werden leerlingen gevraagd om drie vragenlijsten in te vullen gedurende de laatste twee jaar van de basisschool. De vragen gingen over de wens om naar het hoger onderwijs door te stromen, informatie over de ouders en de thuissituatie. Ook kregen de leerlingen vragen over hoe hun ouders de ideale school- en professionele loopbaan voor hun kind voor zich zagen, hoeveel ondersteuning de ouders gaven bij het leren, en of de leerling een eigen kamer, computer en bureau had. Aanvullend verzamelden de onderzoekers ook informatie over de gemiddelde leerlingcijfers, de eigenschappen van de school (grootte van de klassen, gemiddelde cijfers van de school) en de economische status van de buurt waarin de school stond.

De resultaten van het onderzoek tonen aan dat geen van de school- of omgevingsfactoren een relevante, statistische samenhang vertoonde met de wens om door te stromen naar het hoger onderwijs. De opleiding van de ouders, met name de betrokkenheid van de moeder met school en het hebben van een eigen bureau om aan te werken hadden wél een samenhang met schoolambities. Ook bleek dat meisjes ruim tweemaal vaker geneigd zijn om naar het hoger onderwijs door te willen stromen dan jongens.
Verder werd ook een aanjagend effect van cijfers gevonden, waarbij - wellicht weinig verrassend - goede cijfers veruit de beste voorspeller bleek voor de schoolloopbaan: ieder gemiddeld punt hoger in de laatste klas van de basisschool vergroot viermaal de waarschijnlijkheid om naar het hoger onderwijs door te willen gaan.
Hoe de ambities van de ouders zich verhoudt tot schoolambitie is genuanceerd. Leerlingen die aangaven dat hun ouders verwachten dat zij naar het hoger onderwijs zouden gaan, zijn bijna twee keer zo ambitieus als leerlingen die dit niet aangaven. Maar leerlingen die aangaven dat hun ouders tevreden zouden zijn met een beroepsopleiding in plaats van een hoger onderwijsopleiding leken vrijwel niet beïnvloed te zijn om naar het hoger onderwijs door te stromen.
Zo lijken beide kampen gelijk te hebben: enerzijds kunnen ouders leerlingen aanjagen met ambitie, maar tegelijkertijd lijken schoolprestaties veruit de belangrijkste factor te zijn die de ambities van leerlingen vormt.

- Šabić, J., & Jokić, B. (2019). Elementary school pupils’ aspirations for higher education: The role of status attainment, blocked opportunities and school context. Educational Studies, 1-17. DOI: 10.1080/03055698.2019.1681941.


VAN FOUTEN LEREN WE, MAAR HET MOETEN ER NIET TE VEEL WORDEN

Wie een te gemakkelijke taak krijgt, leert niets. Net zoals je van een veel te moeilijke taak weinig leert. De Russische psycholoog Vygotsky beschreef dit ruim een eeuw geleden al in zijn theorie over de optimale zone waarin mensen kunnen leren, de zogenoemde Zone van Naaste Ontwikkeling (zie ook het artikel ‘Het brein zelf is blind’, op pagina 4 in deze editie van OI). Deze zone beschrijft het punt waar spontaan parate kennis tekort schiet, maar subtiele sturing van buiten tot een succes leidt.

Onderzoekers van de universiteit van Arizona waren benieuwd of zo’n optimale zone, die zij een ‘zone van proximale moeilijkheid’ noemen, ook opgaat voor het leren van het maken van fouten. In hun onderzoek combineerden zij een wiskundig theoretische model van hoe mensen leren van fouten met een serie modellen die het product van verschillende typen kunstmatige intelligentiealgoritmen zijn.

Met name hun Law and Gold-model is veelzeggend. Dit model betreft een zeer nauwkeurige simulatie van hoe leren plaatsvind in apenbreinen, waardoor het simulatiemodel goed geschikt is om effecten op simpele leertaken te generaliseren naar mensen. Om het optimale leerpunt te vinden, gaven de onderzoekers computermodellen een aantal eenvoudige leertaken, waaronder het juist benoemen van foto’s, het onderscheiden van even en oneven getallen en het inschatten of een getal hoog of laag is. Het voordeel van het gebruik van computers was dat de onderzoekers zeer precies de moeilijkheid van de taak konden manipuleren om zo te zien hoe efficiënt de computer van de taak kon leren. In alle gevallen bleek het optimale leren plaats te vinden als in het begin 85 procent van de antwoorden juist was, dus bij ongeveer 15 procent fouten. Kunstmatige intelligentie die een taak kreeg waar 15 procent fouten op gemaakt werd, had uiteindelijk na duizend herhalingen van de taak de hoogste antwoordprecisie. Deze precisie neemt af zodra de taak makkelijker wordt én zodra de taak moeilijker wordt. Het Law en Gold-model, dat een reflectie van onze hersenstructuur weergeeft, bevestigde in grote lijnen de 85-15 regel, zoals de onderzoekers het noemen. In dit meer biologische model werd een optimum gevonden rond de 17 procent aan fouten.

De onderzoekers benadrukken dat deze resultaten een goed beeld geven van de optimale moeilijkheid van zeer eenvoudige taken, maar dat het niet aan te raden is deze resultaten door te trekken naar het leren van complexere taken. Hun algemene boodschap is dat als je makkelijk door de leerstof fietst, je dan waarschijnlijk niet echt iets nieuws leert.

- Wilson, R. C., Shenhav, A., Straccia, M., & Cohen, J. D. (2019). The eighty five percent rule for optimal learning. Nature Communications, 10(1), 1-9. DOI: 10.1038/s41467-019-12552-4.