Onderzoeksnieuws

Deze rubriek wordt verzorgd door Ron Pat-El

DOCENTOORDEEL DOET NIET ONDER VOOR GESTANDAARDISEERDE TOETSEN

Met de seizoenen lijken de discussies over het inzetten van gestandaardiseerde grootschalige voortgangstoetsen weer op te leven of juist uit te doven. De onenigheid tussen voor- en tegenstanders heeft vaak te maken met de vraag in hoeverre een gestandaardiseerde toets een objectief resultaat kan opleveren. Impliciet in deze stellingname is dat docenten een mindere mate van objectiviteit zouden hebben. Onderzoekers aan het King’s College in London besloten dat het tijd werd om de oordelen van docenten en toetsen te vergelijken. Zij vonden dat docentoordelen over de voorgang van leerlingen voor negentig procent voorspellend was voor de resultaten van nationaal-gestandaardiseerde toetsen.

Om de objectiviteit van docenten en toetsen te onderzoeken, maakten de onderzoekers gebruik van een zeer groot databestand met tweelingdata, de Twins Early Development Study (TEDS), dat de gegevens van meer dan zestienduizend tweelingen bevat die tussen 1994 en 1996 gevolgd zijn. De onderzoekers koppelden deze data aan de nationale databank met informatie over schoolprestaties, de National Pupil Database. Met deze gecombineerde dataset konden zij twee soorten schoolprestatiematen met elkaar vergelijken voor de vakken Engels, natuur- en scheikunde, en wiskunde: de cijfers van toetsen van docenten en de cijfers die gehaald werden op de nationale gestandaardiseerde examens. De samenhang tussen de docentoordelen en de gestandaardiseerde toetsresultaten was zeer hoog en bleef stabiel over de schoolloopbaan van een leerling. Dit suggereert dat docenten consistent zelf in staat zijn om de voortgang van een leerling met een grote mate van objectiviteit te blijven volgen.
De onderzoekers bekeken ook hoe de docentoordelen zich vertaalden in een voorspelling voor het doorstromen van een leerling naar hoger onderwijs. De docentoordelen op zichzelf konden voor dertien procent verklaren of een leerling doorstroomde naar het hoger onderwijs. De nationale gestandaardiseerde toets leverde slechts drie procent méér verklaring op. De onderzoekers geven aan dat hun resultaten suggereren dat scholen (lees: docenten), zelfs zonder gestandaardiseerde toetsen, goed in staat zijn om de voortgang van leerlingen te (blijven) monitoren.

- Rimfeld, K., Malanchini, M., Hannigan, L. J., Dale, P. S., Allen, R., Hart, S. A., & Plomin, R. (2019). Teacher assessments during compulsory education are as reliable, stable and heritable as standardized test scores. Journal of Child Psychology and Psychiatry, DOI: 10.1111/jcpp.13070.


EEN VOORLEZENDE COMPUTER ZORGT NIET VOOR BETERE LEZERS

Hoewel in het Westen geletterdheid onder de bevolking hoog is, zijn er signalen dat analfabetisme toeneemt. Dit betreft mensen die niet in staat zijn om zelfs simpele opmerkingen op te schrijven of eenvoudige informatie te lezen. Sommigen koesterden de hoop dat de grote vooruitgang in screenreaders -computers die de tekst op het scherm voorlezen- analfabeten in staat stellen om uiteindelijk geletterd te worden. Onderzoekers uit Nijmegen en Edinburgh beargumenteren dat dit waarschijnlijk niet het geval is.
In een grondig overzicht van recente literatuur betogen de onderzoekers dat lezen een ingewikkelder proces is dan slechts woorden herkennen en dat een belangrijk onderdeel van leren lezen het voorspellen van woorden is. Een lezer leest niet netjes een serie woorden in de juiste volgorde zoals deze voorgelezen zouden worden, maar het werkelijke lezen is een onbewust rommelig proces. Lezers maken regelmatige oogsprongen tussen informatieflarden in een tekst en oude informatie moet in het geheugen actief gehouden worden om nieuwe informatie een plaats te kunnen geven. Zo kan een lezer de logica van een serie zinnen blijven monitoren, inconsistente informatie herkennen, maar ook een nieuwe zin lezen zonder deze eerst te moeten analyseren. Het echte lezen van een fysieke bron is volgens de onderzoekers daarom meer dan een intern-voorgelezen tekst. Het actief lezen van een fysieke bron is daarom een waardevolle oefening op zichzelf die het lezen bevordert.

Zij vragen zich daarom af in hoeverre een voorlezende computer mensen kan helpen met leren lezen. Het laten voorlezen van boeken levert enkele voordelen op. De luisteraar wordt blootgesteld aan een rijkere vocabulaire dan wat een krant of blog zou bieden, een bredere kennis van de wereld en een betere informatieverwerking tijdens het lezen. Maar, betogen de onderzoekers, één cruciale vaardigheid wordt daarbij niet geoefend: het voorspellen van volgende woorden. Geoefende lezers hebben bredere abstracties van woorden en kunnen met minder informatie meer doen. Lezen is meestal sneller dan luisteren en het snellere lezen maakt het eenvoudiger om informatie in het geheugen actief te houden. Dit maakt het dan weer eenvoudiger om ingewikkelde teksten te begrijpen. Zwakkere lezers lezen niet alleen langzamer, het voorlezen helpt hen waarschijnlijk ook niet met het ontwikkelen van rijkere woordbeelden, het sneller lezen en navigeren door teksten of verbanden tussen zinnen te leren zien.
Het laten voorlezen, zo betogen de onderzoekers, helpt daarom weinig in het leren lezen.

- Huettig, F., & Pickering, M. (2019). Literacy advantages beyond reading: Prediction of spoken language. Trends in Cognitive Sciences, 23(6), 464-475. DOI: 10.1016/j.tics.2019.03.008


GELOOF IN LEERSTIJLEN BLIJFT HARDNEKKIG, MAAR IS EEN MYTHE

Ondanks verwoede pogingen in de afgelopen zestig jaar om onderwijzers ervan te overtuigen dat er geen wetenschappelijke basis is voor het idee dat leerlingen volgens een leerstijl leren, blijft het geloof in leerstijlen hardnekkig voortleven. Onderzoekers aan de universiteit van Michigan waren erg benieuwd waarom deze mythe onder onderwijzers zo populair is en blijft.
Leerstijlen, zo gaat het idee, geven aan dat leerlingen een voorkeur hebben voor bepaalde wijzen van leren. Zo zouden er visuele lerenden zijn, leerlingen die veel beter leren door te luisteren of het leren fysiek te ervaren. Dit zou dan verklaard worden doordat deze modi van leren makkelijker in het geheugen zouden blijven hangen en verwerkt kunnen worden. Instructie zou dan differentieel effectief zijn naar gelang de match tussen instructievorm en individuele leerstijl. Er zijn vele leerstijltheorieën, maar wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat de wetenschappelijke literatuur geen ondersteuning lijkt te bieden voor deze theorieën.
De onderzoekers voerden gedurende het onderzoek een aantal experimenten uit. In het eerste experiment ondervroegen ze bijna vierhonderd volwassenen, waarvan sommigen docent waren, die aangaven te geloven in leerstijlen. In het tweede experiment ondervroegen ze bijna vierhonderd docenten. De onderzoekers wilden met name weten in hoeverre het geloof in leerstijlen een rotsvast geloof is in de biologische grondslag ervan; een zogeheten essentialistische visie op leerstijlen. De ondervraagden vulden vragenlijsten in waarin gevraagd werd naar hun mening over stellingen met betrekking tot leerstijlen, hoe leerstijlen zich tot de hersenen verhouden, en in hoeverre leerstijlen overerfbaar of aan te leren zijn. Ook werden achtergrondkenmerken van de ondervraagden bevraagd.
De onderzoekers worstelden met de interpretatie van de resultaten; het geloof in leerstijlen bleek breed gedragen te zijn, maar lastig te verklaren. De ondervraagde docenten waren ongeveer gelijk verdeeld in de mate waarin zij geneigd waren menselijk gedrag als aangeboren en moeilijk veranderbaar te beschouwen. Ideeën over leerstijlen leken niet samen te hangen met achtergrondkenmerken, zoals opleidingsniveau, geslacht, leeftijd of ervaring. Over het algemeen werd gedacht dat leerlingen te onderscheiden waren in visuele en kinestetische lerenden en dat deze leerlingen verschillende delen van hun hersenen gebruiken bij het leren. Ook werd het geloof dat deze leerstijlen sterk voorspellend zijn voor leerprestaties, welke leerkracht het beste past bij een leerling, en dat de leerstijlen al op de kinderleeftijd vastgesteld kunnen worden en een biologische oorsprong hebben, breed gedragen. Maar dit geloof was niet rotsvast. Meer dan driekwart van de ondervraagden hield er geen essentialistische visie op na en geloofde dat leerstijlen aanpasbaar zijn. Deze bevinding, stellen de onderzoekers, is optimistischer dan voorheen werd aangenomen.

- Nancekivell, S. E., Shah, P., & Gelman, S. A. (2019). Maybe they’re born with it, or maybe it’s experience: Toward a deeper understanding of the learning style myth. Journal of Educational Psychology. Online publicatie. http://dx.doi.org/10.1037/edu0000366