Onderzoek

Frits Simon

Miriam Stuijts

Joyce Vreuls

Simon is senioronderzoeker bij het lectoraat Professionalisering van het Onderwijs. Stuijts is hoofddocent sociale wetenschappen/sociaalwetenschappelijk onderzoeker bij de faculteit Sociale Studies en Vreuls is PhD-student bij het lectoraat Professionalisering van het Onderwijs en seniordocent Team Verpleegkunde. Allen zijn verbonden aan Zuyd Hogeschool.

Meer informatie over dit artikel: frits.simon@zuyd.nl

Assemblage van een hybride leeromgeving

De reconstructie van de totstandkoming van een hybride leeromgeving bij Zuyd Hogeschool maakt duidelijk dat een succesvolle onderwijsvernieuwing onvoorzien tot stand kan komen. Omdat aan de leeromgeving geen systematisch ontwerp ten grondslag ligt, nodigt dit onderzoek uit tot een kritische reflectie op curriculumontwerp.

Het onderzoek kwam tot stand uit nieuwsgierigheid naar de totstandkoming van CHILL, een Centre of Expertise (CoE) dat voor wo-, hbo- en mbo-studenten onderwijs realiseert met gesubsidieerde en door ondernemers verleende onderzoeksopdrachten. Terugkijkend werd dit CoE onderwijskundig (Cremers, 2016; Huisman, De Bruijn, Baartman & Aalsma, 2010; Zitter, 2010) getypeerd als een hybride leeromgeving (hlo). Leidend in het onderzoek werd de vraag wat er gebeurde waardoor een werklab aan Zuyd Hogeschool uitmondde in een succesvolle hlo. Deze vraag kwam al doende naar boven omdat de deelnemers aan het onderzoek aangaven dat de oprichting in 2004 van een werklab aan de faculteit Life Sciences als een vingerwijzing richting hlo kan worden opgevat. Met ‘uitmonden’ wordt benadrukt dat niemand een CoE of een hybride leeromgeving voorzag of plande. ‘Succesvol’ wordt genoemd omdat betrokkenen positief oordelen over de gepraktiseerde samenwerking, de groei in omzet en subsidies, en een toenemende erkenning in de onderwijsorganisaties.


Bricolerende aanpak
Dat een vraagstelling gedurende het onderzoek verandert, past binnen een bricolerend perspectief op onderzoek. Dit perspectief staat een improviserende en explorerende aanpak voor (Homan, 2019) en verdient de voorkeur in complexe en dynamische domeinen - zoals hlo’s - waarover betrekkelijk weinig bekend is. Vroegtijdig en frequent contact met het veld (de empirie) is dan gewenst zodat vervolgens vraagstelling en gehanteerde methodes voor onderzoek kunnen evolueren. Wij vatten bricolerend onderzoek op als onderzoek waarmee het onvoorspelbare van alledaagse dynamische praktijken zichtbaar kan worden gemaakt (1). De vraagstelling evolueerde daadwerkelijk tijdens het onderzoek. Begonnen werd met een open vraag naar het tot stand komen van CHILL, waarna de vraagstelling tussentijds veranderde in de richting van ‘wording’/‘transformatie’ om uiteindelijk uit te komen bij een vraagstelling waarin alles werd samengebracht rondom het uitmonden in een hlo.


Onderzoeksopzet
Elke deelnemer werd in een open gesprek niet méér gevraagd dan terug te kijken op de totstandkoming van CHILL. Hun verhalen werden vervolgens getranscribeerd en door hen gecorrigeerd en geaccordeerd. Daarna werden de transcripten bewerkt tot een narratief. Dit narratief werd geanonimiseerd en eveneens door de deelnemers gecorrigeerd en geaccordeerd. Vanuit het bricolerend vertrekpunt werd ook aan elke deelnemer gevraagd wie volgens hen zou moeten worden benaderd. Het onderzoek begon bij één deelnemer en eindigde bij eenentwintig deelnemers, omdat geen nieuwe namen meer werden genoemd (2). Deelnemers waren op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van de hlo: bestuurders en managers uit bedrijven en onderwijsinstellingen, een student, docenten, docent-onderzoekers en onderwijsonderzoekers. Deelnemers werden over elke stap in het onderzoek ruimschoots geïnformeerd, telkens om reacties op de voortzetting gevraagd en waar nodig om hun toestemming (zie Simon, Stuijts, & Vreuls, 2019). Op basis van de door de deelnemers aangeduide dynamiek diende zich het rizomatische gedachtengoed van Deleuze en Guattari (1976, 1987) aan. Met dit voor ogen zijn alle narratieven afzonderlijk en onderling in kaart gebracht.
Het binnen deze aanpak intensieve contact met het veld vraagt om validering van onderzoekskwaliteit die betrokkenheid van deelnemers voorstaat en toelaat een vraagstelling al werkende te problematiseren. Anderson en Herr (1999) bepleiten daartoe een dialogische -, democratische-, proces-, resultaat- en katalyserende validering van onderzoek. Democratische validering vereist dat belanghebbenden inbreng hebben in hoe onderwerpen worden onderzocht. Dialogische validering vraagt om critical friends die het onderzoek kritisch volgen. Procesvalidering vraagt om de problematisering reflectief, meerstemmig en iteratief te maken. Resultaatvalidering vraagt dat de onderzoeksresultaten als een oplossing worden ervaren. Katalyserende validering vraagt om een inspirerende impactom problemen aan te pakken. De voorbereiding op de gesprekken, het in kaart brengen van de verhalen en de lezing daarvan met het rizomatische gedachtengoed werd door de onderzoekers onderling afgestemd en de aanpak en voortgang werden tussentijds in drie verschillende onderzoekskringen besproken.